De methode CELLS gebruiken

De methode Cells(Rij, Kolom) gebruiken

Een gemakkelijke manier om een cel op een werkblad aan te duiden is de Cells methode.
De syntax voor deze methode is:

Cells(Rijnummer, Kolomnummer)
of
Cells(Rijnummer, “KolomLetter”) Let op de aanhalingstekens.

Je kunt  geen negatieve nummers of 0 gebruiken.
Cells verwijst naar alle cellen op een werkblad.

Bijvoorbeeld:

Cells(1, 1) Verwijst naar cel A1

Cells(2, 1) Verwijst naar cel A2

Cells(5, “F”) Verwijst naar cel F5

Cells(X, Y) Verwijst naar de cel in rij X en kolom Y,  X en Y zijn variabelen die eerder in de code zijn ingesteld.

ActiveCell.Cells(1, 2) Verwijst naar een cel relatief ten opzichte van de actieve cel.
In dit geval, in dezelfde rij en één kolom naar rechts.

ActiveCell.Offset(2, 2) Verwijst naar een cel  1 rij naar beneden en 1 kolom naar rechts.

Dit kan verwarrend zijn want bij 2 denk je aan 2 rijen naar beneden. ActiveCell.Offset(1, 1) is dus gewoon de actieve cel.

Je kunt in de syntax ook combinaties maken zoals:

Cells(1, 1).Value = 9

Hier wordt de methode Cells gebruikt om de waarde van cel A1 op 9 in te stellen.

Cells(x, y) is een voorbeeld waarbij x en y variabelen voorstellen.

Het voorbeeld ActiveCell.Cells(1, 2) is een voorbeeld waarbij de ligging relatief is ten opzichte van een andere cel namelijk de actieve cel.

Relatieve verwijzingen kunnen bijzonder nuttig zijn.

Je kunt de methode Cells koppelen aan de naam van de werkmap of het werkblad zonder eerst die werkmap of het werkblad te selecteren

Workbooks(“Testdata.Xls”).Sheets(“New Data”).Cells(4, 1).Value = 0

stelt de waarde van cel (A4) in op 0 zonder eerst het werkblad te selecteren.

De reden waarom Cells een methode is en niet een object, is omdat het een verwijzing is naar een object.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *